Columns

Hond van porselein

Hij was wit, met hazelnootkleurige vlekken. Die matchten met de kleur van Hazel, ons hondje. Ze waren buren en de beste vrienden. Charlie kwam uit Bulgarije. Ruim drie jaar geleden adopteerden onze buren hem. ‘Het was de laatst overgebleven pup uit het nest,’ vertelde de buurvrouw, een van zijn baasjes. ‘Een klein hoopje ellende. De dierenarts was destijds zelfs verontwaardigd, dat zo’n klein, zwak dier via een organisatie naar het buitenland werd gebracht, om verkocht te worden.’

Charlie was een enorme verbinder. Zo consolideerde hij de band tussen haar en een aantal hondeneigenaren om haar heen, onder wie bovengetekende, die ze eerst slechts vanuit de verte kende. Hij deed zijn mannelijke baasje smelten. Ik moest vaak glimlachen om mijn buurman, als-ie zich weer eens hardop afvroeg waarom mensen in vredesnaam het gezelschap van honden willen, omdat dat immers betekent dat je weer en wind moet trotseren, en niet makkelijk van huis kunt. We kwamen elkaar nogal eens tegen en keken dan vertederd naar de stoeipartijen tussen ons kroost. De dochter des huizes is al een tijdje op kamers, maar komt graag terug naar haar ouderlijk huis. Dat was tot voor kort niet in de laatste plaats om met Charlie te knuffelen.

En nu is-ie er niet meer. Dat gebeurde in een flits. Bijna van de een op de andere dag. Het begon ermee dat hij zijn achterpoten nauwelijks meer kon gebruiken. ‘Toen hij probeerde te lopen,’ vertelde de buurman, ‘leek hij wel van glas.’

Die kenschets deed me denken aan hoe ik Charlie de afgelopen jaren heb ervaren. Hij zat een groot deel van de tijd voor een raam op de eerste verdieping van het hoekhuis waar hij woonde. Daar zetelde hij als een koning; minzaam keek hij op de voorbijgangers neer. Of er andere honden blaften, groepen kroeggangers krioelden of gemeentewagentjes voorbij tuften, Charlie keek majestueus onbewogen naar de taferelen die zich onder zijn ogen afspeelden. Zoals hij daar zat, leek hij van porselein.
Ook van dichtbij. Met zijn witte wimpertjes, de roze-omrande donkere kraalogen en de gladde, dunne vacht waar zijn huid doorheen leek te schemeren.
Wanneer ik langs dat raam kwam, keek ik even op. En nog steeds. Er staat nu een lamp op de plek waar Charlie zat.

Onze hond heeft een andere manier om afscheid te nemen. Iedere ochtend snuffelt ze uitgebreid aan Charlies drempel, bij zijn voordeur. Dan kijkt ze me even aan, alsof ze wil zeggen: o ja, hij is er niet meer, hè.
Met haar snuit naar beneden loopt ze dan door. Aan het eind van de straat kwispelt ze weer. Het almaar doorgaande, eindige leven.

Eenzaamheid wacht

als een hijgende hond.

Maar er is juist geen hond,

en ik mis hem.