Stedendriehoek

Ootje

‘Hoezo geen goeie?’
De koopman kijkt me onderzoekend aan. ‘Ze hebben rimpels. Ik heb van thuis meegekregen dat ik zo rimpelloos mogelijk moet inslaan.’
Tussen hem en mij liggen twee makrelen.
Waarom lukt het me nooit om een beetje op tijd naar de markt te gaan?
‘Rimpelloos?’ Hij lijkt echt nieuwsgierig. ‘Wat zit daarachter?’
‘Dan zijn ze vetter,’ zeg ik.
‘Dat is niet waar,’ zegt hij. ‘In mijn ervaring zijn ze juist vetter als de huid gaat rimpelen. Ze worden gaar gerookt en dat vet wordt vloeibaar. Zo krijg je die rimpels.’
Hij ziet me twijfelen.
‘Maar ik heb er nog meer,’ zegt hij dan. ‘Ik haal ze even uit de bus,’ hoor ik nog net, want hij is al onderweg. Aan de overkant van de Houtmarkt staat een witte bus, naast de groentenkraam. Daar loopt hij naartoe, hij haalt een bak uit de achterklep.
De vrouw naast mij moet lachen.
‘Tja, ik kreeg instructies mee,’ verklaar ik. ‘Maar wie heeft nou gelijk?’
Ze haalt nog altijd lachend haar schouders op en bestelt haring bij een collega van mijn koopman, die inmiddels terug is.
‘Zo,’ zegt hij, terwijl hij de emmer leeg kiept over het ijs in de bak. ‘Als u wilt zijn ze allemaal voor u.’
‘Dat is te veel van het goede,’ antwoord ik. ‘Als u er nou twee mooie uit mocht halen, welke zouden het worden?’
Hij kijkt kritisch naar de bak waarin nu zo’n twintig vissen liggen. Zorgvuldig haalt hij er een paar uit. Behoorlijk gerimpelde, grote exemplaren. We wisselen onze wederzijdse theorieën nog eens uit, nu met iets andere woorden en meer klemtoon.
Voor ik ervandoor ga, roept-ie: ‘Kom binnenkort maar vertellen. Dit zijn prachtexemplaren, ik weet het zeker!’

Op weg naar huis valt op dat er meer mensen met mondkapjes op de markt lopen dan een paar weken geleden. Misschien omdat de besmettingen de pan uitrijzen. Thuis heeft het virus ook rondgewaard. Al mijn huisgenoten zijn besmet geweest. We zijn in quarantaine gegaan – en ik maar wachten. De reeks dagen van bewust wachten vormde een vreemd soort tussentijd; je wacht tot je ziek wordt, maar hoe dat zich gaat manifesteren, is onduidelijk. Tot nog toe werd mijn wachten niet beloond. Gelukkig misschien, maar ik vraag me af of ik in het ootje word genomen.

Want dat weet u hè, dat o-mikron ‘ootje’ betekent?
Sander Grootendorst, dichter en journalist, twitterde onlangs:
O-mikron betekent de kleine o, oftewel het ootje. Neemt het virus of het OMT ons in het ootje? Goed dat de naamgever niet op het idee kwam de variant O-mega, grote o, te noemen… (o-mikron = de Griekse korte o, zoals in het woord bos, o-mega = de Griekse lange o, zoals in het woord boos). 

De teststraten blijven me groen vinken. Dat klinkt wellicht rimpelloos, maar het is toch gek als iedereen om je heen ziek is. Mijn geliefde denkt dat ik tot de vijf procent van de Nederlanders behoor, die immuun is voor het virus.
Of neemt híj me in het ootje?