Stedendriehoek

VLINDER

‘De liefde, die mis ik in die stukkies van je,’ hij lacht met zijn pretogen. We drinken een triple Karmeliet, absoluut geen favoriet.
‘Dat is te groots om over te schrijven,’ zeg ik.
‘Onzin. Je schrijft toch ook over de dood?’
Misschien vind ik het onbekende van de dood wel minder eng dan het bekende van de liefde. Mensen vragen waarom ik geen vriendje heb.
Die heb ik genoeg, antwoord ik vaak schalks. Maar ze bedoelen die ene. De liefde van je leven. The one.
Misschien ben ik hem misgelopen. Had ik een vroegere vlam nooit moeten laten gaan. Of wellicht moet hij nog komen. Of is dit alles al genoeg.
Hij kijkt op van zijn bier. Grijze baard, hij ruikt naar sigaar. Grove handen, leren jack.
‘Ben jij verliefd?’
Ik verslik me. ‘Nu, op dit moment?’
Hij knikt.
‘Denk het.’
‘En hij?’
‘Hij ook.’
‘En dus?’
‘Dus niks. We durven niet.’
Hij kijkt me aan en snuift wat lucht in. ‘Waarom niet?’
‘Omdat misschien ons hart breekt. Als het niks wordt. Mitsen, maren, je weet wel.’
Hij schraapt zijn keel. ‘Dus je gaat mij vertellen dat hij verliefd is op jou, jij op hem, maar dat jullie er niks mee doen omdat de kans bestaat dat het mis gaat? Waar is dat rebelse in jou? Je roept altijd het hardst dat je op je bek moet durven gaan. Wat is dat nou?’
Ik grinnik. Op mijn bek is prima, mijn hart hou ik liever stevig vast. Kan een hart te vaak breken? Dikwijls aan elkaar gelijmd. Dat je er later maar voor de zekerheid, bubbeltjesplastic omheen bindt? Alles op veilige afstand? Zodra ik zoveel vragen ga stellen, weet ik dat de alcohol rond begint te razen.
Ik kijk schuin naar mijn telefoon. Een appje. Van hem. Sigaar ziet het.
‘Ga ervoor, rebel. Zolang je eerlijk bent, kun je niks fout doen. Wie bang is om van zijn fiets te vallen, stapt er nooit op.’
Ik glimlach. In alles doe ik als een kind, misschien wordt het tijd om die zijwieltjes er af te schroeven.