Stedendriehoek

GOED BEKEKEN | Wauw

De gespen gaan stroef, alsof ze uit een winterslaap komen. En de wieltjes kraken – misschien had ik ze in het vet moeten zetten. Maar ze zitten heerlijk: mijn paarse skates. Ooit kreeg ik ze van een vriendin, en ik was er zo blij mee. Ze hebben honderden kilometers langs het IJsselmeer gemaakt, het kanaal bij Weesp, door de polder en met uitzicht op de IJssel. Op wieltjes waan ik me op natuurijs, een fenomeen dat we de afgelopen jaren zijn gaan ontberen.

Als ik de voordeur uit struikel – even inkomen natuurlijk – valt het nog niet mee om glad asfalt te bereiken. Oef, was het wel een goed idee om na ruim een halve eeuw leven nog altijd te willen zweven over straat? Als ik nu één ding niet ambieer, is het wel een tocht naar de spoedeisende hulp.
Op mijn hoofd een koptelefoon. Radio 4. Ik wil de wereld als een film ervaren. Eigenlijk mag het niet, want ik verbied het mijn kinderen. Dus niet te luid; de andere verkeersdeelnemers moeten hoorbaar blijven.
Mijn oren vallen midden in de lente van Vivaldi. Dynamische skatemuziek.
De ondergrond wordt beter; van originele, schier onneembare kinderkopjes, via authentiek jaren ’50-plaveisel en stoeptegels bereik ik fijnere stenen om te zoeven: het fietspad in de Laarstraat. Aan de overkant fietst dochterlief me tegemoet. Ze is amazone en naar stal geweest. Ze houdt halt. Rollende ogen.
‘Wat ben jíj aan het doen?’ Ze wijst naar mijn voeten.
Ik grijns breeduit. ‘Dat zie je toch?!’
‘O ja.’ Dochter lacht ook. ‘Hoe laat eten we?’
Ik stel een naar pubermaatstaven redelijk maaltijdstip voor en na een kus vervolgen we onze weg.
Bij het stoplicht bast een vrouwenstem mijn vioolklanken naar de achtergrond. Ik schuif de koptelefoon van een oor en kijk de dame met fiets vragend aan.
‘Jij bent zeker eerder vertrokken dan ik?’ herhaalt ze.
‘Waarom denkt u dat?’ vraag ik.
‘Nou,’ ze wijst naar mijn voeten en maakt een weids armgebaar. ‘Als je je op zulke dingen voortbeweegt…’
‘Ik ben pas net vertrokken,’ biecht ik op. ‘En heb het al een tijdje niet meer gedaan.’
Het stoplicht is inmiddels groen. De vrouw laat me voorgaan.
‘Wauw,’ roept ze even later enthousiast, ‘wat lekker ga je! Niet zwaar aan je voeten?’
‘Nee hoor,’ roep ik terug. ‘Ik kan de hele dag door zo.’
De vrouw lacht. Ze slaat rechtsaf. ‘Ik ben over de zestig,’ roept ze over haar schouder, ‘daar begin ik niet meer aan.’
Ik schaats door, de begraafplaats passerend mijmer ik op de noten van een Gershwincompositie. Hoe lang zal ik nog kunnen skaten?
En ga ik langs de rondweg, of Warnsveld in? Het soepele asfalt lonkt en ik kies voor het eerste. Na een half uur voorzichtig sprinten kachel ik over de Prins Bernhardlaan naar huis. Dit is het leukste: rustig tempo, handen op de rug en raampjes kijken. Ik zie een echtpaar uit soepkommen lepelen voor de televisie. Verderop zit men bij kaarslicht met een wijntje aan tafel. Een volgend verlicht tafereel toont een harp die op een bespeler staat te wachten.

‘In minimal music zit altijd ook iets maximaals,’ zegt een radiostem in mijn oren.
Wauw, wat hou ik van dit stadje. Ik ken nog lang niet alle straten, wanneer het een beetje meezit ga ik ze de komende tijd skatend ontdekken.
Dat u het weet – mocht er iets langs uw raam suizen.

Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.