Stedendriehoek

V(L)INDER

‘Zoveel, dat het door je ziel snijdt. Zoveel.’ Het ruikt naar boeken en tapijt.
Hij vertelt verder. ‘Ik mis haar. Maar ik ben blij dat ik het gekend heb. Dat gevoel. Intens liefhebben. Toentertijd hadden we geen Tinder, hè? Je hoefde niet op je hoede te zijn of iemand valse intenties heeft. Je zag elkaar in de disco, op school of in het café en dat was het dan. Dansen en kussen. En ja, dan had je verkering, weet je wel?’
Ik zit op een bank in het hoekje van de bibliotheek. Ik lees er niet graag, ik snuffel er liever. De geur van papier vind ik één van de lekkerste die er is. Naast me zit hij. Jaar of 70. Geruit colbert, hoedje op. Hij leest de Telegraaf. Ik heb een dik kabouterboek.

‘En dan zie je om je heen mensen die alleen ook heel gelukkig zijn. Beetje zoals jij. Lekker leven. Dat is ook mooi,’ kletst hij verder, ‘maar die echte liefde. Die onzekerheid, het zweet dat je uitbreekt bij het zien van iemand, het tot tranen toe geroerd raken door alleen al een blik, een aanraking…’ en hij kijkt dromerig voor zich uit. Een mooiere stilte kon er niet vallen.
‘Dat is geen liefde, dat is magie.’

Ik staar wat voor me uit. Wanneer ben ik voor het laatst verliefd geweest? Mijn gedachten en ik fladderen overal heen, maar heb ik ze de laatste jaren ook gevoeld? Zit er in mijn buik wel een vlinderstruik?

‘Ik ga een kopje koffie halen. Wil je ook koffie?’ en ik zie de trouwring om zijn vinger.
‘Asjeblieft. Als ze hebben, zo sterk mogelijk,’ zeg ik.
De man grinnikt. ‘Zie je nou, je bent een gepassioneerd meisje,’ en hij loopt kwieker weg dan ik verwachtte. Hij komt terug met twee dubbele espresso’s. Een man naar mijn hart. Ik frummel zijn krantje aan de kant en we blazen.

‘Iemand zoals jij’, prevelt hij, ‘jij bezorgt vlinders. Maar je moet je eigen struik ook water geven. Verzorgen. Jij, jij hebt iets betoverends. Daar kan alleen een héél speciaal iemand bij.’
Ik heb genoeg make-up op om mijn blozen te verbergen.
‘Maar vlinders leven helemaal niet zo lang,’ grinnik ik.
‘Dat hoeft ook niet. Ze begonnen als rups en ontpopten zich tot schitterende wezens. Dat is de essentie. Fladderen.’
De man staat op en aait me over mijn kop.
‘Dag vlinder.’