Stedendriehoek

(B)ROOD

‘Jéétje, wat mooi hier!’ kirt ze als ze de auto uitstapt, ‘en zo groen!’
Ik loop achter haar aan naar de voordeur. De ramen hadden best gelapt mogen worden.
Ze klakt met haar schoenen over het paadje. Rode zolen. Deftig duur. Ik kijk naar beneden. Mijn donkergroene regenlaarzen kennen alleen modder aan de onderkant.

‘Het is zo grappig,’ begint ze binnen, nadat ik een kop koffie heb ingeschonken, ‘jij lijkt veel meer een stadsmens. Qua looks en thoughts enzo.’
Ik vraag me af welke looks en thoughts enzo er dan bij het platteland horen.
Het is een uur of half één en dus vraag ik haar of ze een broodje wil. Met ei. Van de kippen, die tokkelen gezellig buiten rond. Vier Brahma’s. Drie kippen en een haan. Ze zijn blij dat ze geen rode zolen hebben.

‘Heb je ook speltbrood? En geen ei. Ik ben dit jaar helemaal vegan gegaan. Zielig hoor, al die dieren.’

Ze ziet er mooi uit. Chic. Mantelpak, vers geverfd haar. Mooi verzorgde nagels. Ook rood gelakt. Ik kijk naar mijn eigen roze gekleurde stompjes. Modder aan mijn handen. Ik ken haar van de middelbare school.

‘Och ja, dat waren nog eens tijden,’ en ik zie haar gedachten naar toen afdwalen, ‘en moet je ons nu toch eens zien.’
Ik vraag haar hoe het is, als advocaat in Amsterdam. Ze vertelt honderd uit over cases, wetboeken en lange dagen. Maar er stond wel lekker veel geld tegenover. Ik hoop vurig dat ze niet of laat vraagt hoe het met mij gaat. Ze vraagt het laat.
‘Wel goed. Ja, ik ben blij. Ik heb alles wat mijn hartje begeert.’ Ik zie haar ogen door de kamer schieten en het huis met nieuwe spullen decoreren. Ze zegt niets. Dat is lief.
Hoe meer we kletsen, hoe erger de onzekerheid van vroeger naar boven komt. Deze dame heeft het gemaakt. Die heeft na het vwo exact gedaan wat je op LinkedIn wil hebben staan. Ik voelde me op de middelbare school altijd een buitenbeen. Ik wilde niet naar een universiteit. Ik wilde schrijven, grappen maken en creatief zijn. Maar het moest toch zoals al die anderen het ook deden?

Na twee uur pakt ze haar tas en nemen we afscheid. Als we langs het kippenhok lopen, komt de haan naar buiten.
‘Wat een mooie haan! Hoeveel eieren legt hij nou op een dag?’
Haan schrikt en ik lieg. ‘Twee.’