Columns

OLIFANTENHUID

De egel staat op de pallets. Er liggen er zes op een rij, drie lagen dik. De schapen hadden het toneel in elkaar gezet, maar een beetje wiebelig is het nog wel. Egel is de baas, hij weet het meest van theater.
‘En dan komt Heintje op,’ en hij wijst met zijn papier naar de hoek van het toneel, ‘en die speelt dan de olifant.’
De dieren zitten in een boogje rondom de bühne. De egel heeft voor de vorm een bril op. Hij ziet eigenlijk prima, maar dat staat als een echte meester. In zijn linkerhand houdt hij het script vast, achter zijn rechteroor zit een pen. Hij kan helemaal niet schrijven.
‘Kom hier, Heintje, dan doen we het even in slowmotion voor.’
De roodbruine pony weet niet wat sloomosjen betekent en doet dus braaf maar zo wat.
‘En dan loop je naar de rooie kater,’ legt de egel uit, als hij Hein naar de kat duwt, ‘want die speelt de tijger.’
De rooie kater had niet zoveel zin, maar brult kort voor de vorm. Heintje noemt zijn tekst op. Niet goed, volgens de egel.
‘Je moet meer als een olifant doen, Heintje, dit is niks,’ zegt hij ongeduldig. Hij ijsbeert heen en weer over de houten pallets.
Hein denkt na. Hij weet wel hoe een olifant er uit ziet, met zo een slurf en zo, maar hij weet niet hoe een olifant zich voelt. Aan de binnenkant. Hij kijkt naar zijn dikke, kromme pluizenpootjes. Niet echt olifanterig. Hij heeft geen slurf en ook niet zulke grote oren. Dus de buitenkant wordt niks. Maar de binnenkant, dan?
De rooie kater gaat rechtop zitten. ‘Kijk een tijger brult en is altijd stoer. Hij vindt zichzelf heel wat en is nooit bang.’
‘Hoe kun je nou nooit bang zijn? En hoe weet je dat, ken je een tijger?’ vraagt Heintje.
De rooie kater schuddekopt. ‘Nee. Maar dat is gewoon altijd zo.’
Heintje vindt het ingewikkeld. Hoe weet je nou zeker wat iemand aan de binnenkant is, als je het niet kan vragen? Niet elke tijger of olifant is hetzelfde, toch?
‘Leef je ín, Hein, hoe zou jij zijn als je een olifant was?’ en de egel wijst wild naar zijn hart.
‘Zoals… Zoals ikke,’ fluistert de kleine pony.