Columns

Nederigheid

Ons huis staat op gehoorafstand van het voormalig Genietcafé. Dat is geen opzienbarend gegeven, maar we hadden er afgelopen week geluk mee. Toen was namelijk het internationale Cellofestival, en dat imposante gebouw aan het Oude Bornhof was de oefenplek van de cellisten. Iedere dag klonken op onverwachte momenten repeterende strijkers: lieflijke melodieën, plotselinge uithalen of hele orkesten van cello’s en niet altijd thuis te brengen andere instrumenten.

Met een buurman dronk ik maandagochtend nietsvermoedend een kop koffie op het grasveld in het hofje. Hij nam tuinstoelen mee – wegens overlast zijn de bankjes verdwenen –, ik dampende mokken. Geen van beiden hadden we kunnen vermoeden dat we getuige zouden zijn van muzikaal samenspel, de een na de andere improvisatie begeleidde ons gesprek. Toen wisten we nog niet dat dit de hele week zou duren.

Het was een genot om zoveel, vooral jonge, mensen met van die grote cellokoffers op hun rug door ons stadje te zien wandelen. Ze integreerden volop. Ik zag ze koffie drinken op terrassen, in gesprek met elkaar én met ons, locals.
Het spijt me dat ik er niet aan toegekomen ben om ze te vragen hoe het thema van deze twaalfde editie is bevallen. Humility. Nederigheid, bescheidenheid. Het woord is niet zomaar te vertalen misschien, maar dat is wat ermee bedoeld wordt. Ootmoed, ook een kant van de diamant die dit begrip verbeeldt. Een mooi ouderwets woord.

Soms hangen dingen in de lucht, daar schrijf ik in dit hoekje wel vaker over.
Toen onze kampeerbus de straat blokkeerde, ontmoette ik een Zweed die erdoor wilde. Hij hielp dochter en mij stoelen uit de wagen te sjouwen, en we raakten in gesprek. Even later kon ik hem bijstaan, toen hij een kunstwerk van onze buurvrouw in zijn auto wilde laden. Met zijn drieën – de Zweed, de buurvrouw en ik – probeerden we een lamp van boomstam en papier-maché autorit-proof te maken. Toen ik nieuwsgierig informeerde wat hem naar Zutphen had gebracht zei-ie: ‘I’m a cellist.’ Natuurlijk. That’s why.

Toen dochter en ik dinsdagmiddag eindeloos vaak een muzikale frase herhaald hoorden worden, stemde dat tot nederigheid. Hier was iemand aan het repeteren die er geen genoeg van kreeg, en geen genoegen nam met bijna goed. Het moest perfect.
Zo ging dat woensdag, donderdag en vrijdag door. Zoetgevooisde soloklanken wisselden felle duetten af. Schurende repetities waar de vonken vanaf sprongen, zorgden voor muzikaal vuur. We warmden ons eraan.

Toevallig staat Jeroen Jansen voor Dat Bolwerck wanneer ik zondagmiddag langsfiets. ‘Wat doe jij hier?’ vraag ik. ‘Het gebouw beheren?’

‘We gaan het cellofestival afsluiten,’ antwoordt hij. Hij kijkt terug op een geweldige week, waarin het gebouw aan de Zaadmarkt barstte van leven. ‘Er liepen toevallige toeristen binnen, bezoekers die voor de exposities kwamen, bleven hangen bij de cello’s, vrijwilligers raakten in paniek. Kortom: chaos. Maar goed, daarin gedij ik wel.’ Ik zeg dat te begrijpen, en vooral: te onthouden. We zullen binnenkort eens voor wat chaos gaan zorgen in Zutphen. Jansen moet naar binnen: de slotborrel begint. Goed excuus.