Columns

Dikke fietsen

En ja hoor, weer zo’n nazomerdag. Hoe bestaat het. ‘We denken er niet te diep over na, maar genieten ervan.’ Een uitspraak die ik steeds vaker hoor, en waar ik mezelf laatst pardoes op betrapte. Word ik klimaatcrisis-moe? Uit escapisme duik ik terug in de afgelopen maand, toen het overigens ook al zo heerlijk warm en zacht was.

Zoef, daar ging er weer een. Oeps, nog een. Rakelings dit keer. Nee hè – de derde fat bike binnen één minuut! Fat bikes. Ik leerde het woord van mijn neefje, in Haarlem. ‘Jongeren rijden veel op die dingen,’ had-ie verteld. ‘De stad zit er vol mee.’ Ik ondervond dat aan den lijve.

Bijna drie weken vertoefde ik in het westen, in Haarlem dus. Samen met hond Hazel paste ik op een huis en een andere hond: koningspoedel Ed. We gingen iedere dag naar het strand, en maakten lange wandelingen door de duinen en belendende natuurgebieden.

‘Zutphen is het Haarlem van het oosten,’ zei ik vijftien jaar geleden, toen ik van west naar oost emigreerde. Volgens mij wilde ik dat graag geloven; ik heb Haarlem altijd een fijne stad gevonden, en ben verslingerd aan de zee. Een vergelijkbare sfeer aan een prachtige rivier leek mij een mooi alternatief.

Ik sta niet langer achter die uitspraak. De sfeer in beide steden is van totaal andere aard. Om te beginnen is Haarlem megadruk geworden. Waar je ook loopt, fiets of rijdt – er zijn mensen. Natuurlijk is het in ons stadje ook steeds drukker, maar ik besef hoe relatief dit is.
En, terwijl Zutphen in mijn beleving ‘langzaam’ aanvoelt, ervaarde ik Haarlem als ‘snel’: het zat vol nieuwe en vernieuwende ondernemingen. In de Gierstraat vond ik gelukkig nog altijd antiquariaat Huijsing Books, van Jarco. Destijds mocht ik een aantal van mijn romans bij hem neerleggen.
Bij binnenkomst inhaleerde ik gelukzalig de vertrouwde geur. Toen ik naar het trapje zocht, om poëzie van de bovenste plank te halen, herkende Jarco me. We raakten snel verwikkeld in een gesprek over politiek. Net voor de pandemie uitbrak, had de boekhandelaar zijn oude vak van geschiedenisdocent opgepakt, als een welkome aanvulling op de winkelinkomsten. Terwijl hij praatte over de ontwikkelingen in de wereld en zijn passie om individuele leerlingen op het leven voor te bereiden, viel mijn oog op de spreuk van Schopenhauer die naast de kassa hangt: Het ergste moet nog komen.
Een vriend van Jarco, die aan de koffie zat tussen de fictie, had opgevangen waar ik woon. ‘Daar heb ik geprobeerd een huurwoning te krijgen,’ zei hij met glinsterende ogen. ‘Niet gelukt helaas. Zó gaaf wanneer je daar dat kneuterige stationnetje uitloopt, dat pleintje op…’

Na zijn lofzangetje ging ik op weg naar mijn tijdelijke huis, in het noordelijke deel van het centrum. Voor ik het wist, laveerde ik weer tussen de dikke fietsen. Ze gaan razendsnel, zijn nauwelijks hoorbaar en niet zelden zitten er meerdere scholieren tegelijk op. Schopenhauer zou zeggen: het zal niet lang meer duren of die ondingen hebben ook het oosten bereikt.