Columns

Bloem

Uren zijn overdreven, maar ik kan er lang naar kijken: het kelderraam van Groenmarkt 26. Er bloeien varens en kronkelige muurplanten tegen het glas. Ze lijken naar buiten te willen. Een ondergrondse jungle, stadsnatuur. Het popelende groen heeft mijn gedachten in gang gezet, terwijl ik het rondje met m’n hondje in de richting van Barlheze vervolg.
Afgelopen weekend opende de dochter van de Zutphense kunstenaar Luitgard Schulz een expositie van haar moeder en twee collega’s in het kerkje in Persingen, bij Nijmegen. Schulz is bekend van haar lichtobjecten en maakt kunst van natuurlijke elementen als veertjes, hout en stenen. Lena van Halen, zo heet de dochter, lag onder een berg paardenbloempluisjes. De bedolvene bleef onzichtbaar, tot een celliste inzette. Langzaam maar zeker werd duidelijk dat er een heus mens in de pluizenberg lag. Een sierlijke handbeweging, een arm, een voet, twee benen – een dans. Die eindigde in een spannende dialoog zonder woorden, met het publiek. De danseres was erbij gaan zitten en leek ons uit te dagen om na te denken.
De Spiegelstraat inlopend denk ik nog altijd na, haar missie is geslaagd. ‘Natuur, wat is natuur nog in dit land?’ De dichter Bloem morde er al over: ‘Een stukje bos ter grootte van een krant. Een heuvel met wat villaatjes ertegen.’ Hij verkoos de stadsnatuur boven die van bos en hei. Zou het helpen om er kunst mee te maken? Vergroot je zo het besef van de noodzaak tot natuurbehoud?

Even later ben ik afgeleid door een etalage. Sierlijke sandalen trekken de aandacht, terwijl ik een stromend geluid hoor. Ik kijk naar beneden. Nee hè, hond Hazel heeft haar poot opgelicht en plast tegen een bloembak. Achter ons klinkt een koor van afkeur. Ik draai me om. Een stel ondernemers uit de straat zit aan de koffie bij de croissanterie.

‘Dat sta je toch niet toe?’ zegt een van hen.

Ik stamel dat ik het te laat zag om haar weg te trekken, dat ik in de schoenen verdiept was. En dat ik het wel schoon wil maken.

‘Dat trekt andere honden aan,’ gaat de mevrouw verder. ‘Die moeten daar weer overheen met hun behoefte. Lekker dan.’ Ik bied nogmaals aan het schoon te maken, maar dat wil ze niet. ‘Ik pak zo zelf een emmer,’ zegt ze. Voor ik bedremmeld doorloop, vind ik het blijkbaar nodig nog iets over de plasrituelen van m’n hond te zeggen. ‘Sinds een paar maanden tilt ze haar poot op,’ verklaar ik, ‘en helaas graag bij bloemen en planten.’
‘Je hond past mooi in de moderne genderdiscussie,’ glimlacht een man die ik meen te herkennen uit de fotozaak verderop. Ik vat het op als een compliment, knik dankbaar naar hem, en bied zijn collega nog één keer aan de druppels weg te spoelen, maar dat hoeft niet.
Terwijl ik verder loop, dringt tot me door dat ik het voorval misschien nog onder de noemer stadsnatuur had kunnen wegzetten. Laat ik het maar niet doen. Ik kijk naast me, en zie Hazel domweg gelukkig door de Beukerstraat huppelen.