Stedendriehoek

Wie ben ik?

Op weg naar mijn oom en tante in de Londense wijk Croydon kijk ik nog even naar de berichten op mijn telefoon. Een foto van een vriend over de droogte in Zutphen treft me. Ik had hem een foto gestuurd waarop ik over een wiebelige voetbrug een Schots riviertje oversteek. ‘Hier zijn nauwelijks nog bruggen nodig,’ schreef hij terug. De foto van de woonboot langs de IJssel toont een scheefgezakt schip. ‘Joke van de paarden’, zoals wij haar noemen (omdat ze paardrijles geeft, in Vorden, ik zie haar vaak fietsen met een sliert leerlingen achter zich aan, op Shetlanders) woont op dit moment dus nogal scheef. Zó weinig water in de IJssel heb ik niet eerder meegemaakt, en misschien wel niemand die nu leeft.

Gisteravond zag ik op de BBC dat er een schitterend Buddha-beeld in China is ontdekt, als gevolg van het extreem lage waterpeil. Ik stelde me voor hoe het aan het licht kwam, of beter: boven water. Plotseling zagen Chinezen vreemde, rotsachtige plekken op de waterspiegel. Zouden ze meteen zijn gaan takelen, of hadden ze gewacht tot de plekken een silhouet vormden?

Hoe dan ook, het zijn uitzonderingen, mooie bijeffecten van de wereldwijde droogte. Het is een ramp. De extreme hitte zal in de hoorn van Afrika tot massale ondervoeding leiden en dus tot massale sterfte. We zitten erbij en we kijken ernaar, via het nieuws. Wat kun je meer doen, dan niet vliegen en niet te lang douchen? Je kunt regenwater opvangen en gebruiken om je toilet door te spoelen, zoals de hierboven genoemde vriend doet. Je kunt zonnepanelen aanschaffen. Je kunt piekeren, en je hart vasthouden voor je kinderen en alle generaties na hen. Je kunt een poëtisch energie-festival organiseren om de bewustwording te vergroten. En bij vlagen denken: wat heeft dit allemaal voor zin?

Tijdens zulke vlagen wijd ik me, soms onverwacht voor mezelf, aan een vers. Ook zinloos, ik weet het. Maar wel vol zinnen. En ik word er blij van. U hopelijk ook.

De tijd, hij heeft hier huis gehouden, zich genesteld in wijdheid en water,
in torens en mensen. In de dranken die worden gebrouwen sinds eeuwen.
Hij zwermt door de statige dalen vol vrede en net zo goed tussen gebouwen
vol leven en vuur. De tijd, hij wordt hier met eerbied bejegend.

De oogsten de schade, de bijvangst, de bron. De zon schijnt, het regent, de zon
schijnt, het regent – seizoenen doorkruisen een dag. Wie ben ik? 

Dat ik hier naar een voetbrug mag lopen, en daarna op een koord balanceer
met mijn handen aan kabels gekluisterd? Kabels die tussen de stammen
gespannen passanten een houvast verschaffen om voetje voor voetje
het dal te bedwingen – de tijd aan den lijve te voelen. Huis houdt hij hier,
nog altijd, hij die woont in het mos onder bomen, in de leistenen dorpen,
in de rotsige mannen van teer, in de vrouwen van heide en kant.