Columns
Eke Mannink
We hebben een afspraak, want zonder afspraak kom je er niet in. De afdeling Spoedeisende Hulp (SH) van ons plaatselijke ziekenhuis. Wie ‘we’ zijn, onthul ik niet; de naasten van columnisten zijn ook weleens vrij. Of, beter verwoord: ze hebben ook weleens recht op privacy. Ik parkeer de bus en ondersteun de gewonde, samen met een tweede helper. Het gaat wat krakkemikkig.
‘Daar staan rolstoelen,’ roept een roker die voor de ingang staat. Hij wijst in de richting van een overkapping. Ik trek een sprintje en inderdaad, gelukkig is er een rolstoel beschikbaar. Binnen een paar minuten zitten we in de wachtkamer. Een ruimte die ik me goed herinner van vroeger, toen ik er zo nu en dan met een gehavend kind zat.
Er is wel wat veranderd. Op een grote plaat aan de muur staat dat, wanneer men zich meldt, op basis van de klachten een urgentie wordt bepaald. Deze wordt weergegeven met een kleur. “De kleurcode geeft aan hoe lang het maximaal mag duren totdat u een arts ziet.” Van “direct” tot “binnen vier uur”. Wij hebben geen kleur meegekregen en hopen dat de wachttijd meevalt. De gewonde kreunt van de pijn.
Na twintig minuten komt de dienstdoende arts ons ophalen. Ze bekijkt de situatie, luistert goed naar het verhaal, vraagt details en besluit dat er een röntgenfoto moet komen. ‘Als de patiënt straks klaar is,’ legt ze uit, ‘geeft de radioloog een rode of een groene kaart. Rood betekent dat er een breuk is, groen niet.’ We knikken beduusd. Ik vind het vreemd, zoiets kan een medewerker van de afdeling radiologie toch ook gewoon vertellen? Maar voordat ik dat kan vragen, gaat de arts verder. ‘Het klinkt maf, maar één van jullie’ – hierbij kijkt ze naar de twee helpers – ‘moet een sticker halen bij het algemene loket van het ziekenhuis, de draaideur door. Die heeft de balie hier nodig om een foto in te plannen.’ We knikken, alweer beduusd, en verplaatsen ons naar de gang.
In volle vaart leg ik het door de arts toegelichte parcours af. ‘Klopt het dat ik een sticker bij u kan halen?’ vraag ik aan de dame bij de receptie. Ze slaat haar ogen ten hemel en haalt haar schouders op. ‘Erg hè,’ antwoordt ze. ‘Dit hele systeem slaat nergens op.’ ‘Hoe doen jullie dat als het bijvoorbeeld om een oud echtpaar gaat,’ vraag ik. ‘En de niet-gewonde kan nauwelijks lopen?’ Ze trekt haar schouders weer omhoog, kijkt met een gepijnigde blik. ‘Dit is nu eenmaal zoals we het moeten doen,’ zegt ze. Na de controle van wat feitelijkheden kan ik terug.
Bij de balie van de SH toon ik de sticker van de juf. De mevrouw kijkt schaamtevol. ‘Het systeem van de artsen pakt de code van onze printer niet,’ zegt ze, ‘daarom moeten we er een laten uitdraaien in het ziekenhuis.’
Een collega in het kantoortje achter de balie heeft meegeluisterd.
‘Wij vinden hier ook iets van!’ poneert ze.
Ik knik begrijpend.
Hoe dan ook, medehelper en ik zijn blij wanneer de patiënt later uit de naar buiten zwaaiende deur gereden wordt. Met een groene kaart.