Columns
Eke Mannink
Pling. Mijn mobiel. Ben je thuis? Good-old-Brigitte van de sjieke tweedehandswinkel aan de Schupstoel appt.
Ik: Nee, hoezo?
Zij: Ik heb een verhaal voor je. Een naar, schaamtevol verhaal. Gebeurd op het plein.
We bellen. ‘Het gaat over een man,’ vertelt Brigitte. ‘Een lieve meneer. Ik ken hem al sinds ik voor het Leger des Heils werkte. Hij is aardig, simpel, hij stottert en hij leeft van een uitkering.
Soms komt ie voor een wietsigaretje naar de koffieshop. Dan zit-ie op de rand van de bloembak voor de winkel, je kent het. Het is echt een uitje voor hem. Hij praat met voorbijgangers, geeft deze en gene een compliment, doet geen vlieg kwaad.
Komen er laatst vier van die boa’s aan. Ze omsingelen hem en een van die vier begint een bon te schrijven. Nou vráág ik je … ik weet dat het niet mag, maar om nou zo’n arme oude man op de bon te slingeren, terwijl om je heen van alles gebeurt dat dwars tegen de regels ingaat … Dat fietsverbod op het plein wordt dus niet gehandhaafd. Je mag daar niet fietsen, nou, om die boa’s sjeesde een bakfiets waar je wel tien kinderen in kwijt kon, twee fatbikes denderden hatsiekiedee het centrum in, een stel fietsers maakte het terras van Downies en Brownies onveilig, zodat die downies die lopen te bedienen haast van de sokken gereden werden. Maar nee, meneer moest en zou bekeurd worden. Met vier man nota bene. Nou ja, één man stond te schrijven, drie boa-vrouwen keken toe.
Ik naar buiten natuurlijk, je kent me. “Als jullie je nou een beetje verdekt hadden opgesteld,” zeg ik, “dan had je de afgelopen minuten heel wat boetes binnen kunnen slepen, met al die fietsers. Ze keken me aan, haalden hun schouder op: “Mevrouwtje, we kunnen nou eenmaal niet overal tegelijk zijn…” Nou vráág ik je.
Ze hadden het ook nog over personeelstekort. Maar daar begrijp ik niets van: hoe kun je met zijn vieren een bekeuring voor één zo’n rustige meneer uit staan te schrijven? Als-ie nou wild om zich heen had staan schreeuwen, moet je met meer zijn, maar zo’n rustig, lief persoontje… Het is om woedend van te worden.
Dat ben ik dus ook. En niet zo’n beetje. Ik ga hier werk van maken. Als ik iets doe, dan doe ik het goed.’
Het is even stil op de lijn.
‘Hoe liep het nou af, Brigitte?’ vraag ik.
‘De boa-ploeg vertrok en de meneer – verkeerd vallende broek, scheef zittend overhemd – komt enigszins chaotisch mijn winkel binnenvallen. “Doe mij een plezier,” zei ik tegen hem, “en laat me even weten of je nou echt een bekeuring krijgt. Of dat het om een waarschuwing ging.”
Zo gezegd, zo gedaan. Gisteren kwam-ie de winkel weer in. Blijkt-ie een prent van honderdzeventig euro in zijn bus te hebben gekregen. Hon-derd-zeee-ven-tig! Nou vráág ik je… maar het laatste woord hierover is nog niet gezegd. Dat is een ding dat zeker is.’
We praten nog even over vakantie en wijn, over de steigers op de Schupstoel en kleding. Dan wensen we elkaar een fijne, rustige avond. En hopen we wederzijds dat de schaamtevolle actie ongedaan wordt gemaakt. Want dit is niet des Zutphens, daarover zijn we het eens.