Columns
Eke Mannink
‘Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.’ Deze weergaloze regel uit een vers van de Duitse dichter Rainer Maria Rilke zwerft door mijn hoofd. Geliefde en ik zitten op de kade voor Mas, een in architectonisch opzicht nogal opvallend gebouw, dat het Antwerps museum herbergt. Wie nu geen huis heeft, is te laat om er nog een te kunnen bouwen, daar komt Rilkes regel op neer. Herbsttag, heet het vers: Herfstdag. Misschien dwarrelt de regel binnen omdat de zon zich voor het eerst sinds dagen niet laat zien.
We zitten op een bankje onder een grijze hemel en, al voelt de lucht nog redelijk warm, het najaar kondigt zich aan. We drinken koffie die we haalden bij het geweldige bakkertje aan de haven. Het gebouw is zo smal dat er slechts éénrichtingsverkeer mogelijk is: je komt de ene deur binnen, en verlaat de winkel via de andere. Wat je noemt een pijpenla. Ik vermoed dat bijna niemand met alleen koffie naar buiten loopt; de uitstalling van lekkernijen in de vitrine is bijzonder verleidelijk. Zo zitten wij nu met een croissant met geroosterde amandelen, een chocolade- en een worstenbroodje tussen ons in. Dat laatste ingrediënt – daar ontkom je niet aan als je met een Brabander op pad bent.
Pling. Een appje uit Nederland. ‘Ben je in de stad? Ik heb eekhoorntjesbrood bij je deur gelegd.’ Een overbuurvrouw weet hoe gek we daarop zijn, ze houdt er zelf niet meer van. Wel heeft ze er een goede neus voor; ze vindt de mooiste porcini in de bossen rondom ons stadje. Ik antwoord dat we weg zijn, en dat dochterlief, die wel thuis is, de paddenstoelen vast en zeker wil klaarmaken.
Als vanzelf beginnen geliefde en ik over vorige week, toen hij van een boerderijgenoot een reuzenbovist kreeg. Het exemplaar deed zijn naam eer aan. Behalve dat het immens groot was, denk aan een bolvormig hoofdkussen (echt!), was het ook prachtig. De ene kant deed denken aan een perfecte bilpartij, de andere was bolvormig en barstte uit zijn huid; het binnenste kwam naar buiten in de vorm van een omgekeerde glimlach. Het was ware kunst, een tikkie droevig, dat wel.
Op het net zochten we naar de Engelse vertaling van reuzenbovist, om Ierse vrienden erover te schrijven. Uitgebreid gegoogel leverde ‘puffball’ op, een soortnaam die de eetbare en oneetbare ondersoorten niet van elkaar scheidt. Bovendien vonden we klinkklare onzin op het net: ‘Als je een bovist snijdt en je hoort een piepend geluid, dan zit je goed.’
Geërgerd pakte geliefde zijn boeken erbij. In slechts luttele seconden vonden we alle antwoorden op de vragen die we hadden over de reuzenpaddestoel, de Calvatia gigantean.
‘Leuk hè,’ zei-ie voldaan, ‘dat een stel ouderwetse boeken ons informatie verschaft die we op internet niet kunnen vinden.’
Met plezier denken we hardop terug aan deze onverwachte voldoening. Misschien doet het een mens goed af en toe te merken dat artificiële intelligentie niet zaligmakend is. In elk geval niet zo zaligmakend als de combinatie van vers deeg, gebrande amandelcrème en koffie.
Waarom we in de haven van Antwerpen rondhangen? Dat leest u volgende week.