Columns

Jarig

‘Proef deze maar eens. Uit Zuid-Zweden. Dubbelzout.’

Een mens hangt nooit bewust de toerist uit in zijn eigen stad, althans, zo vergaat het mij. Soms gebeurt het per ongeluk toch. Ik had mijn geliefde aan zijn mouw getrokken toen we over de markt liepen … konden we naar de ouderwetse museumwinkel aan het Ravenstraatje, Het Snoepje?

Hij vond het een goed plan.

Nu luisteren we ademloos voor de toonbank. Daarop staat een ouderwetse weegschaal, aan weerszijden een bonte verzameling van pakjes, blikjes en rolletjes snoep. In de eigele kast tegen de muur gaat de snoepuitstalling verder. Een groot deel van de planken wordt ingenomen door glazen potten met allerlei soorten drop. Daarover gaat het vandaag.

Met glanzende ogen komt de man met het sikje, Herman genaamd, vanachter de toonbank vandaan. Hij wil zijn publiek een dubbelzout exemplaar aanbieden. Twee vrouwen die al langer stonden te luisteren, deinzen achteruit. ‘Voor mij geen zout,’ zegt een van hen. ‘En zeker geen dubbelzout.’

Herman dringt aan, ze blijven weigeren. Geliefde en ik, die net binnen komen vallen, pakken de drop van hem aan. ‘In Nederland is zoute drop niet zout meer,’ vertelt Herman. ‘Wij zijn het braafste jongetje van de klas als het op wetgeving aankomt. Maar zo zuiver als de ingrediënten die ze in de noordelijke landen gebruiken, zijn de onze niet.’ Herman is een specialist in drop. Vooral de Scandinavische soorten kunnen hem bekoren.

‘We gaan door naar de zwarte bom, om de papillen wat gesuikerds te geven,’ gaat hij verder. ‘Uit IJsland.’

Ik val steil achterover. Spreekwoordelijk dan. Jarenlang hoor en lees ik niets over IJsland. Goed, het komt voorbij in het songfestival, misschien stond er iets in de krant over een vulkaan, of lees ik een Iceland Air-advertentie. Sinds mijn dochter op dat eiland werkt, kom ik het bijna dagelijks tegen. Zo werden we onlangs twee nachten verblind met het noorderlicht.

‘Deze dropbommen zitten vol verrassende smaken,’ klinkt het. ‘Ze bestaan uit lagen, je moet er niet op sabbelen als op een toverbal, maar juist goed kauwen. En proeven.’

‘Herman, proficiat!’ Twee buurmannen uit de Rodetorenstraat komen met bombarie binnen. Ze zetten een fles wijn op de toonbank en feliciteren de dropspecialist met zijn verjaardag. Herman lacht, bedankt. En gaat onverstoorbaar verder over dat waar hij het liefste over praat. We leren dat Finse, Noorse, Zweedse en IJslandse drop vaak een chocoladelaagje om de buitenkant heeft. Dat is om de smeuïgheid te bewaren. ‘De lucht in die landen is droog en koud,’ legt-ie uit, ‘dat chocoladelaagje zorgt ervoor dat de mond en de keel worden gesmeerd. Dan valt de drop beter.’

Geliefde kauwt met beleid op zijn bom. Ik zie hem proeven, een van zijn lievelingsbezigheden. ‘Ik wist dat nooit,’ zegt hij dan. ‘En hield ook nooit zo van die combinatie drop en chocola. Nu ik dit weet, vind ik het lekkerder.’
We kopen een zakje IJslandse bommen en lopen met een ouderwets geluksgevoel Het Snoepje uit. Wat dit verhaal rond maakt voor de schrijver dezes: terwijl ik het schrijf, ben ik jarig. U begrijpt waarop ik ga trakteren.