Columns

Brief

Het is onbeleefd, maar ik kijk vaak bij mensen naar binnen. Ik kan het niet laten, al vind ik het best vrijpostig. Het is ook verslavend. Vaak doemt met zo’n blik een sfeer op, een plaatje dat onverwachte gedachten en verhalen oproept. Als het avond is, valt op hoeveel mensen naar hun schermen zitten te kijken. Televisie, laptops. Dat een bepaald showprogramma populair is.

Onlangs sloeg ik een mevrouw gade, die pal voor haar raam in iets anders verdiept was. Een papier, een dun boekje – het kan van alles zijn geweest.

Natuurlijk had ik erover gefantaseerd. Was het de brief waarin stond dat haar kind ingeloot was voor de komende lichting op het Eligant Lyceum? Was het een medische uitslag, onverwacht goed, of juist slecht? Een folder over glasvezel?

Het was in De Hoven, de details van het beeld kan ik me levendig herinneren. Haar houding. Ze leek tomeloos ver weg in haar gedachten, door wat er op het papier stond. Ze hield het met twee handen vast, had haar hoofd schuin gedraaid om te lezen. Ik zag haar van de zijkant. Haar opgestoken haar ving het licht van buiten op. Het was een mooi beeld.

Afgelopen weekend belandde ik in het Rijksmuseum in Amsterdam. Een vriendin had ‘kaartjes voor Vermeer’ geregeld. Ik had enigszins opgezien tegen schuifelen in een file, hoe cultureel ook, maar was toch nieuwsgierig en ging met haar mee.

‘Wat een mensen,’ mompelde ik, wanneer we aansloten bij een groepje, om langzaam maar zeker het doek daarachter te naderen. ‘Valt best mee,’ zei zij dan. ‘Ik heb het weleens drukker meegemaakt.’

Het was weergaloos. Ik zal niet snel vergeten hoe het eerste doek na binnenkomst tot me doordrong. Ondanks het groepje bezoekers ervoor, zag ik tussen de achterhoofden door Gezicht op Delft opdoemen, een doek van rond 1660. In volle glorie. Het straalde, het gaf licht. Het was zo mooi, dat de tranen in mijn ogen schoten. Een stel Franse toeristen trok verder naar het volgende schilderij, een dame in een scootmobiel volgde, en daar stonden mijn vriendin en ik; oog in oog met het stadsgezicht. De kleuren waren zo helder, de dreigende wolkenluchten zo magnifiek, de kade met de kleine figuren erop zo levensecht. ‘Ik heb nú al geen spijt dat we hiernaartoe zijn gegaan,’ fluisterde ik haar toe.

Een paar zalen verderop hing Brieflezende vrouw in het blauw, uit ongeveer 1663. Eén blik op dat doek toverde de mevrouw in De Hoven terug op mijn netvlies. Ze had weliswaar geen blauw aan gehad – ik herinner me een gelig vest –, maar de houding was exact dezelfde als die van de gestalte op het schilderij. Die óók een papier met beide handen vasthoudt, en óók gebiologeerd is door wat ze leest. Ik keek uitgebreid naar haar opgestoken haar en voelde langs mijn schouder de arm van iemand die zijn camera op het de brieflezeres richtte.
O ja, ik slenterde niet door een straat, ik was op een mega-populaire expositie. Bijna vergeten.