Stedendriehoek

Overlast

Een uur of tien in de avond. Een snerpend geluid klinkt, een fluiten bijna. Dan weer is het paniekerig krijsen, met onregelmatige uithalen. Dochter, hond Hazel en ik slaan de hoek om op het Oude Bornhof, waar op dit moment steigers tegen de huizen staan, van de schilders. Het gekrijs gaat door. We kijken elkaar alle drie verbaasd aan.

We lopen in de richting van het geluid. Het lijkt uit een geveltuintje te komen.

‘Is dit een tropische vogel in nood?’ vraag ik hardop. ‘Een halsbandparkiet?’ suggereert dochter. De haren van Hazel staan inmiddels overeind van opwinding. Dichterbij gekomen pakken we de zaklamp van de mobiel erbij. Niets te zien, behalve keurige potten en planten op de vensterbank, in de stoep een soort souterrain met een rooster eroverheen. Ook daarop staan sierplanten.

Er klinkt geritsel.

‘Schijn eens op dat rooster,’ fluistert dochter.

We zien planten die naar het licht toe groeien, varenachtigen. Er is geen geluid meer, geen beweging.

‘We zetten het rooster omhoog,’ fluister ik terug. Zo gezegd, zo gedaan. Onder het zware gietijzeren ding zetten we een pot. Dan lopen we tien meter verder.

‘Ieeeeeeeeeeeuw! Ieeeeeeeeeeuw!’ Weer dat fluiten, het klinkt nog paniekeriger dan zojuist. De hond gaat ervan blaffen. Wanneer we teruglopen, is het weer stil. Doodstil.

Dochter en ik besluiten dat het hele rooster eraf moet, pas dan kunnen we ontdekken wie we horen. Er brandt licht achter het gordijn, we bellen aan. Even overleggen of het mag.

‘Mam, ik zie een egeltje!’ klinkt naast me, als ik voor de deur sta te wachten. ‘Ach wat schattig. Een heel kleintje!’

De deur beweegt. In de opening verschijnt José, de vrouw des huizes. Ze krijgt het laatste deel van onze conversatie mee.

‘Alweer een egeltje?’ roept ze. ‘Eergisteren zat er ook eentje, maar dan onder het andere rooster.’ De rest van haar woorden gaan verloren in geblaf.
Ons Portugese pubertje heeft de gewoonte om op de meest onhandige momenten structureel van zich te laten horen. Dus ga ik maar een blokje om met haar.

Bij terugkeer heeft zich een tweede buurvrouw toegevoegd aan het gezelschap. Dochterlief is het egeltje, omzichtig in een theedoek gewikkeld, aan het uitzetten onder de planten voor het voormalige Genietcafé.

‘Daar ergens zit zijn moeder,’ weet José.

Inmiddels gaat het gesprek over een andere vorm van overlast. ‘Ik lag al in bed,’ vertelt de tweede buurvrouw. ‘Tegenwoordig is er zoveel herrie van uitgaande jeugd in de nacht. Om drie uur werd ik wakker, twee uur later klonk er nog steeds geschreeuw.’

De egelbuurvrouw en ik kunnen het beamen. De namen van de wijkregisseur en iemand bij de gemeente die verantwoordelijk is voor het uitgaansbeleid vallen. Kunnen we ze niet nog eens benaderen?
‘Ik weet niet of het zin heeft,’ zegt José. ‘De handhaving schijnt de laatste tijd steeds bij de Dreiumme te zijn. In Warnsveld is blijkbaar ook een hangjongerenprobleem.’ We besluiten desalniettemin een seintje af te geven bij de gemeente.

Nu baby-egel weer veilig thuis zit, keren we huiswaarts.

Nooit geweten dat die zo luidruchtig kunnen zijn.

Allicht meer dan de gemiddelde hangjongere.