Overig
Eke Mannink
Als ik er ben, voel ik het weer. In Amsterdam, dat ik het mis. Afgelopen weekend waren we er, geliefde en ik. Om bara’s en roti’s in te slaan, u kent ze wellicht: de basis van Surinaamse gerechten. Die kun je nergens zo lekker krijgen als daar. We halen ze in grote aantallen, die we van tevoren bestellen. Dan moet je na schooltijd bellen, want de uitbaters van de zaak spreken Nederlands met handen en voeten – dat werkt wat lastig per telefoon. Hun dochter, een jaar of veertien, neemt de bestellingen vlekkeloos aan. Het gezin runt een onopvallend tentje. Als je binnenkomt, zie je niets dan een witte tegelvloer met een formica tafel, wat stoelen en een kale toonbank. Daarachter een klapdeur. Zodra die openzwaait, kun je een glimp uit de keuken opvangen. Ik ben er nu drie keer geweest, en iedere keer zag ik de moeder van het meisje, een Chinees ogende vrouw, die, gebogen over een tafel, rollende bewegingen maakte.
Rijdend door de stad ontdekten we dat sommige gyms tegenwoordig ‘high end sport boutique’ heten, even later struinden we over de Noordermarkt – betere en lekkerder groente is in ons land niet te krijgen, aldus mijn geliefde kok, veel duurder ook niet trouwens – en zaten we in de voorzichtige lentezon, die bij nader aanvoelen verrassend warm was.
Hoewel we dus samen op pad waren, is er een moment dat ik alleen op een terras achter een cappuccino zit. Achter mij drie studentes, die als vlindervleugels naar de zon gericht zitten, en daar hardop van genieten.
‘Niet te geloven, maar daar is-ie weer.’
‘Wat waren we dááraan toe.’
‘Ik ga hier nooit meer weg.’
Het gesprek dat volgt gaat over vakanties die op stapel staan, jongens die bewonderd worden en het grote dilemma: wat te doen met Koningsdag? Twee van de drie zijn het erover eens dat er een boot gehuurd moet worden – ‘Wel duur: honderdzestig euro kost dat tegenwoordig.’ – dat is wat je wilt op zo’n dag. De derde komt met tegenargumenten. ‘Die pisgeur op het water,’ betoogt ze. ‘Niet te harden. Als je met jongens gaat, ontkom je niet aan dat gezeik vanuit de boot.’
Na enig heen en weer gepraat lijkt het vaarplan van de baan. Mijn gedachten dwalen een eind weg, net als mijn ogen. Aan de overkant van de straat zie ik reclame voor een nieuwe telefoonprovider. Onderaan de poster staat ‘Haatmakers’. In een flits ben ik bij de ontmoeting tussen Trump, Vance en Zelensky. Voor het oog van de wereld kreeg de Oekraïense president vuile vegen uit de Amerikaanse pan. Sindsdien praten we erover. Ik las al een analyse van een analyse. Hypotheses worden gewikt en gewogen, non-verbaal gedrag van de betrokkenen geduid, en nu dat treffende woord, nota bene op zo’n commerciële reclame-uiting: haatmakers. Beter hadden ze het niet kunnen verwoorden. Na een slok koffie zoem ik nog eens in. Tot mijn teleurstelling blijkt dat ik een letter heb gemist, ik las het waarschijnlijk te snel. Op de poster staat een woord voor slimme klanten, die op tijd voor een aanbieding kiezen: haastmakers.