Stedendriehoek

GOED BEKEKEN | Kunst

Met mijn zoon op een boot.
Een grote.
‘Ik durf mijn oortjes op het dek niet in te houden,’ zegt-ie. ‘Het waait te hard.’
We zagen het zonnedek, de supermarkt, het snelbuffet en de hondenuitlaatplek. Nu zitten we in de Zeebar. Een meisje met konijnenoren danst in de armen van een bijna dronken man met een baard en een cowboyhoed. We denken dat de muzikanten broer en zus zijn. Ze hebben hetzelfde haar en hun stemmen klinken als klokken van hetzelfde kaliber. Maar het zouden ook vrienden kunnen zijn. Of geliefden.

Een gezin met twee zoons, hun handen vol ballonnen in beestachtige vormen.
‘Nederlanders.’
Een echtpaar in korte broeken.
‘Nederlanders.’
Een man die, al kauwgom kauwend, gebiologeerd naar het windmolenpark aan de horizon kijkt.
‘Nederlander. Kun je zo zien.’
Ja,’ zeg ik. ‘Op deze boot zijn ook bijna alleen maar Nederlanders.’
Dan voegt zich een vrouw bij de kauwende man.
‘Hei, er du der?’
Hee, ben je daar? – in het Noors.
Tot zover ons vooroordelenspel.

Ik denk aan toen we met onze vriend wiens zomerhuis we mochten bewonen, door een metrostation in Oslo liepen. Het verbaasde me dat er nergens toegangspoorten waren.
‘De Noorse regering vertrouwt het volk,’ had hij gezegd. ‘Het is de moeite niet om allerlei controlesystemen te bouwen voor zo’n klein percentage zwartrijders. Veel te duur.’
Geweldig. Een mooiere basis dan vertrouwen is er niet.
Het is een van de redenen waarom ik ons station in Zutphen ook aangenaam vind: geen gedoe met afgesloten poorten en dranghekken.
Via de bibliotheek – een van de beroemdste van Europa; bekroond wegens de architectuur en vooruitstrevend huis der letteren –, de opera – eveneens gelauwerd, met een dak waar eindeloos op gedwaald kan worden en het recent verhuisde Munchmuseum belandden we op een pier waar een reusachtig beeld opdoemde.
Vanuit de verte had ik het al gezien, vond het wat vormeloos ogen, had er verder geen aan aandacht aan besteed. Dichterbij gekomen zag ik hoe levend, zacht en warm het was, en tegelijkertijd reusachtig en hard. Die combinatie zorgt voor spanning.
‘Moren’ heet het beeld. ‘De moeder’, van de Britse kunstenaar Tracey Emin.

Tracey Emin? Verrek, ik kende die naam van een bed, in de Tate in Londen. Alsof de kunstenaar net haar opengeslagen bed verlaten had, zo stond het in het museum. Jaren geleden, maar ik herinner me de lakens nog, en dat het leek alsof je haar nog kon ruiken. ‘Emins kunst gaat over concrete ervaringen van het lichaam die echt zijn en die het leven uitmaken,’ las ik op mijn telefoon, in de haven van Oslo.
Het gezin van de vriend had zich inmiddels bij ons gevoegd. We gingen we ijs eten en flaneren op de boulevard, dus de telefoon verdween in de tas en Moren zakte weg.

Nu, naast zoon, op pluchen stoelen rond een verankerd tafeltje, oog in oog met een Elvis-imitatie, drijft het moedergevaarte mijn herinnering in. Dát is wat goede kunst met je doet, denk ik: opdoemen, op onverwachte momenten. Je laten nadenken, voelen en resoneren. Wat je gezien hebt, evolueert in je hoofd.
Er du der?