Stedendriehoek

GOED BEKEKEN | IJstijd (2)

Rusteloos van geest ben ik altijd al geweest. Voeg daarbij de schaatskoorts van afgelopen weekend – een aandoening waar ik tijdens periodes van vorst onafgebroken aan lijd – en je krijgt een neuroot.

Het begon met de sneeuw.

Het ongekend dikke pak dat ons stadje bedekte zorgde voor kortsluiting in mijn hoofd. Waar zijn mijn langlaufski’s? Twaalf jaar geleden vond ik ze via Marktplaats. Tijdens de winter van 2009 verkende ik de Posbank op latten, smalende opmerkingen van mijn omgeving trotserend. Langlaufen is niet cool. Schaatsen, snowboarden en skiën daarentegen wél.

Maar ik vind het heerlijk om door sneeuw te suizen en tegelijkertijd veranderende landschappen gade te slaan, ook op langzame ski’s. Hoe dan ook, ze verdwenen in de schuur om daar jaren te verstoffen achter stapels oud ijzer. Een brede grijns verscheen op mijn gezicht toen ik ze eindelijk ontwaarde om ze mee te slepen naar de woonkamer. Bij de kachel volgde een assepoestermoment: ja, ze passen nog!

Zo kwam het dat ik vorige week als een dolle over het Oude Bornhof gleed en randjes sneeuw langs de markten bedwong. Zo nu en dan moest er gekluund worden, want de gemeente is nogal van het opruimen en de witte straten werden zo snel mogelijk weer in hun eigenlijke staat gebracht. Het oversteken van de Beukerstraat op kunststof latten zal er best koddig uitgezien hebben, maar vanwege het gelukzalig roetsjen over de Oudewand en door het Vogelpark had ik dat er ruimschoots voor over.

Intussen liep de schaatskoorts op. Ook mijn geliefde, die tot nog toe van de ijshockeyschaatsen en de kunstjes was, ontpopte zich tot toertochtenfreak. We krasten op de Bolksbeek bij Gelselaar om erin te komen. Toen was het tijd voor de Grote Gracht, de Vispoortgracht en de Berkel. Dochter mee, brood en thermoskannen in de rugzak en schaatsen maar. Het mooie aan deze bezigheid is dat het zo vanzelf gaat; écht moe word je er niet van en tegelijkertijd schiet de wereld aan je voorbij.

De Grote Gracht was een levende Breughel. Overal sleetjes, en stuivende kinderen met rode wangen en tintelende ogen. Een moeder in skipak nipte al kunstrijdend aan een glas witte wijn, fonkelend in de winterzon. Bij Warnsveld nam ons schaatsploegje wat zopie om aan te sterken. Wat was iedereen aardig, vrolijk en uitgelaten. Het contrast met gedwongen binnenzitten vanwege de virusdreiging kon niet groter. ‘De beste dagen sinds een jaar’, las ik op Twitter. En: ‘Eindelijk vrij, even zonder zorgen.’

Zondag kozen we iets ruigers: Giethoorn en De Wieden. Magnifiek.

Met de vorst is de ijsvloer inmiddels verdwenen. Weemoedig denk ik terug aan vorige week, nagenietend via de lichte spierpijn die nog altijd voelbaar is. En neurotisch scrollend door de ijstijdfoto’s op mijn telefoon. Toch ook maar weer een gedicht inzetten. Als medicijn tegen de pijn van de heimwee.

Verrukkelijke en verwaaide dagen:
voortdurend zon en almaar blauwe lucht.
En dat je naar de hemel kijkt en zucht
om te beseffen dat je niet kunt vragen
om méér; meer kan er immers echt niet zijn.

Het krassen van de ijzers en het groeien
van de bloemen op de ramen van de schuur.
Het tintelen van kou die dieper doordringt, uur na uur
en ’s avonds vingers, tenen, neus en lijf doet gloeien
– een winterdag wordt zo een waar festijn.

Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.