Stedendriehoek

GOED BEKEKEN | Bijgerecht

‘Er is geen kunst zo langzaam, ouderwets en niet-commercieel als poëzie. (…) Poëzie is de Assepoester van de kunsten. Haar glazen muilen zijn door de prins zoekgemaakt of aan een antiquair verkocht, zodat ze niet met al haar attributen, speelsheid, uitstraling en kracht voor het volk kan verschijnen.’ Deze constatering komt uit De verdediging van de poëzie, van H.C. ten Berge, gelauwerd dichter uit Zutphen. Dit boek verscheen in 1988, ik moest er van de week aan denken.

Oók omdat de dichter en ik onlangs samen koffiedronken en hij dit betreffende betoog onder zijn arm voor me mee had gebracht. En vanwege de volgende scène.

Mijn vriend is kok. Hij moest een catering. Op de IJsselstroom, voor een man of vijfentwintig. Nou zijn we donderdag tot en met zaterdag open als afhaal-ramententje en die catering was op maan- en woensdag. Het werd wat veel. Ik hielp dus mee.
‘Wat zijn het eigenlijk voor mensen,’ vroeg ik tijdens het bananenbladen vouwen, ‘die ons eten gaan eten?’

‘Ze zijn allemaal werkzaam in het onderw…’ Vriend onderbrak zijn antwoord en keek me met grote ogen aan. ‘In het onderwijs!’ vervolgde hij juichend, ‘allemaal schoolhoofden en zo. Krijg nou wat!’

Ik begreep waarom-ie zo vreemd deed. Precies op die dag, in de vroege ochtend, had de postbode een doos met boeken gebracht. Mijn nieuwe bundel, rechtstreeks van uitgever. Die bundel gaat over onderwijs in crisistijd en heet Lessen in lockdown.

‘Dat moet je vanavond tijdens het eten maar even toelichten,’ ging hij verder, ‘wie weet is het wat voor ze.’

Ik wist dat nog zo net nog niet. Eerst maar eens salades maken en krenten voor op het dessert plukken. Vriend had een kwarkmousse met een spiegel van bloedsinaasappel en rode peper gemaakt, daar moest iets decoratiefs op. Ik leerde dat de vruchten van de krent in onze achtertuin regelrecht superfood zijn!

Voor ik het doorhad, was het half zeven. De vergaderaars die de hele dag in de oude wasserij hadden doorgebracht, druppelden het terras op om hun benen te strekken, een drankje te nemen en aan tafel te gaan.

‘Grijp je kans,’ fluisterde de kok, ‘volgens mij regelt zij hier alles.’ Hij knikte in de richting van een van de deelnemers, een lief uitziende vrouw die onze richting op keek.

Ik haalde diep adem en sprak haar aan.
‘Wat leuk, gedichten over ons vak!’ reageerde ze. ‘Dan moet je tijdens het eten wat voorlezen!’ Ze zag mijn aarzeling. ‘Doen hoor, ik geef wel een seintje!’
Verdediging van de poëzie was niet nodig, integendeel. Even later stond ik voor te dragen, omringd door de gedroomde doelgroep. Soms zit alles ineens mee.

Bloesem op het schoolplein
– mijmering van een meester –

Monteerde aan een bijna-winterfilm,
die zich opdrong aan mijn geest,
toen plotseling een kinderhand
een van de mijne inschoof,
zonder nadruk vastgreep,
beet hield met een achteloos vertrouwen
in wat ons omringde
en zelfs in wat daarbuiten was
of best zou kunnen zijn.

In de volgende scène bloesemde het alweer.

Eke Mannink is schrijver & voormalig stadsdichter van Zutphen. Vanuit het hart van de stad houdt ze wat ze ziet poëtisch tegen het licht. Want als je goed kijkt, zie je méér. Iedere week weer.