Stedendriehoek

De Dijk

Willem-Alexander, onze huidige koning, ging ruim twintig jaar geleden trouwen. De Rijksvoorlichtingsdienst belde tijdens de voorbereidingsperiode met het management van De Dijk. Willem-Alexander bleek fan; de vraag was of de band op de huwelijksplechtigheid van hem en Máxima kon komen spelen.
Manager Jantien Keunen was helder: ‘Wij spelen nooit op bruiloften en partijen.’

Dat rechtlijnige heeft De Dijk door de jaren heen getypeerd. Ze staan waarvoor ze zeggen dat ze staan. Ze maken goede muziek, met weergaloze teksten. ‘Met bonzend hart als wichelroede / zoek ik mijn verloren schat’ – kom daar nog maar eens om. In 1981 verzorgden ze het voorprogramma van Raymond van het Groenewoud, in Paradiso. Daarna begon een glansrijke loopbaan, die ruim veertig jaar duurde.

Binnenkort houdt ‘ie op. De voorman en zanger van de band, Huub van der Lubbe, wil niet meer. Hij gaat iets anders doen, al weet-ie nog niet precies wat.  Afgelopen vrijdag stond De Dijk in Lochem, op een pittoreske plek, aan de voet van de Paasberg: in het Openluchttheater. Jongens, het is geologisch gezien onmogelijk, maar zo’n plek zouden wij ook willen in Zutphen. Een feeëriek decor: hoge bomen rondom een amfitheater. Ruim tweeduizend mensen kwamen erop af en beleefden een zinderende zomeravond.

Die begint met noten uit ons eigen stadje: de band Moonyard, in het voorprogramma. Met verve geven ze acte de présence, de heren spelen zowel eigen nummers als covers. ‘De seventies herleven,’ zegt iemand in het publiek. De gestaag binnendruppelende menigte komt in hogere sferen, de spanning neemt toe.

Hans Hoog Stoevenbelt en de andere mannen van Moonyard zijn nog maar net van het podium verdwenen, of de weemoed doet zijn intrede. Alsof ik in sneltreinvaart het verleden in duik, en alle concerten waar ik ooit was, in me verzamel.

Met vrienden kwam ik graag in de Vrije Vloer in Utrecht, waar ik studeerde. Eind jaren tachtig. Daar zagen we De Dijk voor het eerst. Bloedend hart, het nummer waar een rel over was in de media: in het TROS-programma Op volle toeren moest de zinsnede ‘ik krab wat aan mijn kont’ veranderd worden in het aanraken van een viervoeter. Die knieval was toch wat minder rechtlijnig.

De band ‘biedt niet meer de verrassing waarvoor ik ooit in de muziek ging,’ zei Van der Lubbe onlangs in een interview met De Volkskrant. ‘Ik ben benieuwd of er nog een paar artistieke verrassingen in me zitten, of op me afkomen. En ik besefte: als ik nu niet zelf in mijn lot ingrijp, dan gebeurt dat niet meer.’

Als publiek blijven we maar wat graag in die herhaling vallen. Ik begrijp zijn kant van het verhaal, wanneer ik bedenk hoe Van der Lubbe geroutineerd – en bij vlagen enigszins aangedaan – het publiek tegemoet treedt. Hoe hij automatisch naar achteren loopt wanneer een collega soleert, hoe hij met een schuin hoofd van verbazing – als een puppy – aanhoort dat het publiek nummer na nummer woordelijk meebrult. Ik begrijp dat hij de kunst inmiddels wel kent, vanbinnen en vanbuiten.

Maar wat is het jammer. En wat was het mooi.