Columns
Peter van den Boom
Ik las in een tijdschrift en de televisie murmelde wat op de achtergrond. Toen werd mijn aandacht plots getrokken door enkele enthousiaste kreten. Het beeld vertoonde een man die in zijn vrije tijd van de Bomenstichting bleek te zijn. Dat had direct mijn interesse. Ik houd nu eenmaal van bomen, what’s in a name, nietwaar? Beschouw ze zo ongeveer als directe familieleden. Ik waardeer ze enorm, zeker die oudere, beeldbepalende exemplaren. Je loopt of fietst er langs en je weet: die boom is veel ouder dan ik, heeft waarschijnlijk meer gezien en zal er ook nog wel staan als ik hier al lang niet meer ronddartel. Als bijkans eeuwige wachters van de tijd, totdat ze zelf beslissen dat hun tijd is gekomen.
Tenminste, als ze niet voortijdig worden omgekapt en verzaagd. Omdat besloten is dat ze in de weg staan. Er is een of ander megalomaan plan bedacht dat koste wat kost moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld een weg die nog breder moet worden. Die plannenmakers vergeten vaak gemakshalve dat de meeste bomen er langer staan dan de weg ernaast ligt. Dus wie er heeft er eigenlijk de oudste rechten op die plek? Dat dacht ik ook.
Ondertussen keek ik volkomen gefascineerd naar de enthousiaste bomenman (zijn dit trouwens altijd mannen..?) die op het punt stond te gaan aanbellen bij een onbekende. Hij had tijdens zijn wekelijkse inspectierondje door de omgeving een prachtige oude es in diens tuin zien schitteren. Nu wilde hij aan de eigenaar vragen of ie die monumentale boom effe van dichtbij mocht komen bewonderen. Doe dit dus nooit zonder toestemming, hield Bert, zoals hij zich voorstelde, ons kijkers alvast voor.
De man die opendeed was overduidelijk gestoord in zijn bezigheden en werd dan ook volkomen door Berts vraag overvallen. Ik vroeg me natuurlijk direct af uit welke bezigheid hij zo harteloos was gebeld. Slaat uw fantasie bij zo’n situatie ook altijd op hol? Afijn. Monumentaal zei u, nee zo had ie z’n eigen boom eigenlijk nooit bekeken, riposteerde hij Berts vraag peinzend, de voordeur pas half geopend. Maar hij was beleefd genoeg – er was tenslotte een camera op hem gericht – om Bert even voor te gaan, zijn lommerrijke tuin in. Ik zat inmiddels op het puntje van mijn stoel.