Stedendriehoek

WATERIG

‘Maar zwemmen,’ vervolgt ze met het laatste stuk biscuit in haar mond, ‘is toch heel leuk?’
We bungelen op het muurtje bij het chloorbad. Ik zit in mijn gewone kleren, gelukkig zijn we buiten. In zwembaden is het tropisch warm, zo heten ze ook soms.
Tien jaar dondert graag van glijbanen, Zeven jaar is meer van het zeemeermin-gebeuren.
Ze mochten een ijsje, we eten Raket. We zijn niet van die softies.
‘Van zwemmen word je zo nat,’ concludeer ik.
De meiden lachen, het is waar.
‘Wat is daar erg aan, dan?’
Tien heeft donkerblonde krullen, Zeven is meer zilverlokje. De wind ruikt naar zand en chloor en de zon schijnt waterig. Drie koppies in de woei, het leven is verrukkelijk.
‘Nat haar is lastig kammen. En je moet je afdrogen enzo.’
Zeven kijkt bedenkelijk. ‘Maar in de avond douche je toch ook? Of hoef jij nooit in bad?’
Elke avond, vaste prik. Een badje voor het bedje.
‘Ja, dat is waar. Ik weet niet waarom ik zwemmen stom vind. Ik kan het niet zo goed, misschien daarom.’
Als kind had ik lang haar en bolle wangen en buik. Ik verafschuwde mijn badpak, het deed me denken aan klithaar en gepest worden. Inmiddels ben ik 32 jaar, maar de geur van chloor staat voor altijd voor tegenzin.
Tien maakt het geen bal uit, die zwemt gewoon in zwembroek. Zeven heeft een roze glitterbadpak.
Als ze Raketjes zouden maken met alleen de rode smaak, zouden we die voortaan kopen. Jammer dat oranje het grootste vlakje is. Of misschien is het expres, zodat je het rode meer waardeert.
‘Ik vind in mijn nakie fijn, dan voel je alles beter,’ zegt Tien.
Zeven knikt. ‘Jammer dat we altijd kleren aan moeten. Ik ren graag in mijn blootje.’
We mijmeren een beetje. Vroeger was je blootje fantastisch, nu kijken we vooral naar wat er niet mooi is. Bij onszelf, dan. Een ander is dikwijls prachtig. Maar wie bepaalt dat eigenlijk?
‘Kom, we gaan,’ zeg ik nadat ik drie stokjes heb verzameld.
‘Waar naartoe, tante Rens?’
‘Naar huis. We gaan door de sproeier rennen. In onze bijna-blote-nakies.’