Columns

Op de thee (III, slot)

In de vorige aflevering heeft u kunnen lezen hoe het komt dat ik op de bank zit bij een van de leerlingen uit mijn beginnersklasje Nederlands, en dat hij plotseling bezig is met het uittrekken van een van mijn schoenen. De hond springt geschrokken opzij en begint te blaffen. Ik word voor de zoveelste keer tijdens dit bezoek overrompeld, vraag me af of ik kan doen wat ik wil: duidelijk maken dat ik hier niet van gediend ben, mondeling, maar zeker ook fysiek. Ik heb stevige laarsjes aan, en het is een tengere man. Misschien moet ik het bij woorden houden. Hij is handig, dat moet gezegd worden. Voor ik het weet, is mijn rechterschoen uit.

‘Hou hiermee op, Fariq,’ hoor ik mezelf roepen. ‘Nu meteen!’
Mijn gastheer is halverwege de rits van de tweede laars. Ik trek hem zelf verder uit, realiseer me dat het in zijn cultuur waarschijnlijk ongebruikelijk is dat het bezoek zijn schoenen binnen aanhoudt, en sta op om ze naar de gang te brengen. Fariq grijpt het schoeisel uit mijn handen en brengt het weg. Enigszins beduusd ga ik weer zitten. Ook Hazel lijkt timide, ze neemt weer plaats aan mijn inmiddels wat bloot aanvoelende voeten, al heb ik sokken aan. Twee verschillende.

Zodra Fariq weer tegenover me zit, gebaar ik dat ik iets tegen de app wil zeggen. We hebben daarvoor in de korte tijd dat we elkaar kennen een gebaar ontwikkeld. Ik steek een wijsvinger op en knik op een bepaalde manier, hij weet dan dat het tijd is voor een vertaalslag Nederlands-Arabisch. “Laten we theedrinken,” dicteer ik. “Dan kan ik daarna weer aan het werk.”

Mijn gastheer lijkt niet tevreden. Hij spreekt zijn reactie in. “Het is mij een genoegen jou hier in mijn woning te ontvangen,” hoor ik andermaal. “Wij gaan iets blauws eten, ook de hond moet iets eetbaars, zodat hij dicht naar mij kan komen.”

Nu is het mijn beurt om ontevredenheid te laten blijken.
‘Nee,’ schud ik beslist. “De hond is een zij, geen hij. Ze heeft al gegeten. En ik ben bij u op de thee.” Fariq staat op en probeert me van de bank te trekken. Ik duw hem weg, gebaar dat ik hem zal volgen. Hij wil naar de keuken. We lopen in de richting van een enorme koelkast. Ik ben onder de indruk van de ijsblokjesmachine die in de linkerdeur zit. Hij opent de andere. ‘Voor oe,’ zegt hij met nadruk. Hij wijst naar een schaal baklava, een net sinaasappels en een bak appels. Hij haalt alles eruit, doet de deur weer dicht en opent een keukenkast. Daaruit tovert hij een familiepak gemengde noten tevoorschijn, twee blikjes energiedrank en een zak zonnebloempitten. Hij zet alle ingrediënten op de tafel met de blauwe druif.

Mijn wijsvinger gebaart weer. “Ik denk dat onze culturen verschillend zijn,” spreek ik in. “Laten we theedrinken. En daar eten we wat bij. Maar liever niets blauws.”

Mijn gastheer luistert naar de vertaling, fronst en kijkt me aan. Hij knikt.

Het poldermodel in een buitenwijk van Zutphen.