Columns
Peter van den Boom
Terwijl ik door een paar vakantiebrochures bladerde met veel plaatjes van paradijselijke oorden die kennelijk alleen werden bezocht door vakantiegangers met bijzonder witte gebitten, herinnerde ik me weer dat, wanneer ik zelf in een dergelijk oord was beland, altijd werd overweldigd door de overtuiging dat ik volmaakt gelukkig zou moeten zijn. De locatie hadden we er niet voor niets op uitgekozen. Een aangename temperatuur, het dagelijkse uitzicht op die magnifieke bergketen, een prettig schaduwrijk terras met een voortreffelijke lunchkaart waarvan de gerechten op hoge snelheid werden rondgedeeld door zeer klantvriendelijke obers, prettig gezelschap om mij heen; het kon niet anders of een dergelijke combinatie zou al mijn gelukshormonen maximaal moeten activeren. Vrijwel altijd bleek dat toch niet helemaal het geval te zijn, of helemaal niet. Iets of iemand had weer eens sneaky en onzichtbaar zand in de geluksraderen gestrooid. Daarbij kwam nog dat ik me de hele tijd die ik daar doorbracht, over het structureel ontbreken van dat ultieme geluksgevoel stilletjes steeds schuldiger begon te voelen.
Het was sowieso beter dat mijn reisgenoten, bij wie ik wel de juiste werking van de gelukshormonen vermoedde, niets meekregen van mijn bezwaard gemoed. Ze zouden mij anders, met hun bevroren glimlach en een Cuba Libre in de hand, niet-begrijpend aanstaren. Ondertussen mij verwijten maken zoals alleen je beste vrienden dat kunnen. Kreten als ‘verwend’, ‘ondankbaar’ en ‘iets niet op waarde kunnen schatten’ en ‘kom op man, leer eens genieten’ zouden me voortdurend geselen.
Waardoor ik me alleen maar nog slechter zou gaan voelen. Er zat niets anders op dan een façade van optimale gelukzaligheid op te tuigen en deze zo goed en kwaad als mogelijk was vast te houden om de schade te beperken. Totdat we weer thuis waren gekomen en ik worstelend met de vakantieblues, pruilend achter driedubbelglas waar het regenwater overheen stroomde, weer mijn gebruikelijke state of mind en het beroerde herfstweer met een gerust hart kon laten samenvallen. Ondertussen brak ik me het hoofd over hoe dit toch zo mis had kunnen gaan, daar in het paradijs. Misschien moest ik ze gewoon niet meer bezoeken, die perfecte plekken. Iets minder kon ook wel; dan blijft er voldoende ruimte over om te verlangen naar iets mooiers. Dat ligt mij sowieso veel beter.